Uit '10 geboden', 'Trouw' 21 mei 2005, door Arjan Visser
'Het ware geloof'
We waren thuis reuze katholiek -tot in mijn huwelijk ben ik heel devoot geweest- maar daarna
ging ik aan de fundamenten van het huis morrelen en ik heb net zo lang gemorreld tot het,
whap!, in elkaar stortte. Eerst was ik bang dat ik, zonder geloof, tot allerlei slechtigheden
zou vervallen; dat ik brand zou gaan stichten, dat ik zou gaan moorden of plunderen,
maar er gebeurde niets. Ik begreep ineens dat dit ook niet de kwintessens van het geloof kon
zijn. En in plaats van God, die erop lette dat ik zijn geboden niet overtrad, kwam een
ongelooflijk besef van een grootheid waar alles uit is voortgekomen. Wij maken het
antropomorf, wij hebben kennelijk een menselijke gestalte nodig die zich met ons bemoeit,
maar ik zag, toen ik uit die gevangenis, uit dat keurslijf ontsnapte, hoe ik voor mezelf
moest denken. Over mezelf, over anderen, over het Al. Tóen zag ik pas hoe klein ik was;
een deeltje van een immens geheel. Iets waar je met je verstand af moet blijven, iets waar je
alleen maar in bewondering, met ontzag, naar kunt kijken. Ja, je zou kunnen zeggen dat ik,
door er uit te stappen, pas tot het ware geloof ben gekomen.
- -