Uit: 'De weg van de mens':
Wegen
God zegt niet: 'Deze is een weg, die tot Mij voert, gene echter niet',
maar Hij zegt: 'Alles wat gij doet, kan een weg zijn tot Mij, mits
gij het slechts zo doet, dat het u tot Mij leidt.'
Veelheid van wegen
Alle mensen hebben toegang tot God, maar ieder heeft een andere.
Juist in de verscheidenheid der mensen, in de verscheidenheid van hun aanleg
en hun neigingen, ligt de grote mogelijkheid voor het mensdom. Gods alomvattend Wezen
openbaart zich in de oneindige veelheid van wegen die tot Hem voeren, waarvan
elke voor de mens openstaat.
Dwaalspoor
Het kan slechts op een dwaalspoor voeren indien iemand ernaar kijkt hoever een ander het heeft gebracht
en hij tracht hem dit na te doen; want daardoor ontgaat hem juist datgene
waartoe hij en uitsluitend hij geroepen is.
Eenheid
De mens met het ingewikkelde zielscomplex vol tegenstrijdigheden is niet verloren; haar innerlijkste wezen,
de godskracht in haar diepte, vermag op haar in te werken, haar te wijzigen,
de krachten die elkaar tegenwerken, te verbinden en de elementen die uiteenstreven,
in elkaar te doen versmelten; zij kan van haar een eenheid scheppen.
Vrede
Men kan de vrede nergens anders zoeken dan bij zichzelf, tot men hem daar gevonden heeft ...
Eerst wanneer de mens de vrede in zichzelf heeft gevonden, kan hij beginnen haar in de hele wereld te zoeken. (Rabi Bunam)
Een grote schat
Er is iets dat men op één enkele plaats ter wereld kan vinden.
Het is een grote schat, men kan hem de vervulling van het bestaan noemen.
En de plaats waar deze schat te vinden is, is de plaats waar men staat.
In de legende van de Baalsjém:
Uniek
Zuiver uniek-zijn en zuivere volkomenheid zijn
één en hetzelfde, en wie zó geheel en al
uniek geworden is dat het andere geen macht meer over hem
heeft en geen plaats meer in hem vindt, die heeft de reis
volbracht en is verlost en gaat in tot God. Iedereen moet
weten en bedenken dat hij, zoals hij is, uniek is op de wereld
en dat er nooit iemand heeft geleefd die net zo was als hij.
Want als er ooit iemand was geweest die net zo was als hij,
behoefde hij er niet te zijn.
n.a.v. de belijdenis van Petrus (Marcus 8:30):
Dóór mensen
Ik geloof, dat in Caesarea Filippi een woord is gesproken dat
oprecht gemeend en toch niet wáár was; en door
het feit, dat het de eeuwen door is herhaald, is het nog niet
waar geworden. Ik geloof, dat God zich niet in mensen, maar
slechts dóór mensen heen openbaart. Ik geloof,
dat de Masjiach niet op een bepaald moment van de geschiedenis
gekomen is; zijn komst kan slechts het einde zijn van de
geschiedenis. Ik geloof, dat de verlossing van de wereld niet
negentien eeuwen geleden een feit is geworden; nóg
leven we in een wereld, die niet verlost is, nóg zien
we uit naar de verlossing, en ieder van ons is geroepen er aan
mee te werken, dat de wereld verlost wordt ...
- -