Uit 'Een gesprek met Savitri MacCuish', van Hans Luyten,
interview in Dabar-bericht 2.2000
Mijn vader zat in de oorlog in het concentratiekamp Dachau, in
een werkkamp, en werd iedere dag naar het veld gestuurd om te
werken. Toen ik zes of zeven jaar was, begon ik te merken dat
hij soms hele stille periodes had. Ik wil daarover
één verhaal vertellen, omdat ik denk dat het me
van jongs af de weg heeft gewezen naar wie ik nu ben. In mijn
kinderjaren werd ons eiland (Mull, Schotland) iedere zomer
overstroomd door toeristen die op weg waren naar Iona, het
bedevaartseilandje dat vlak bij ons lag. Ik was eraan gewend
dat het huis dan vol toeristen, vol Duitsers zat. Als er
mensen aan de deur kwamen om de weg te vragen en het waren
Duitsers, liet mijn vader hen niet gaan. Hij zei dan: 'Ja, ik
zal u de weg wijzen, maar kom eerst een kop thee drinken.' Of:
'Kom binnen, ik zal het voor u opschrijven.' Dan ging hij mijn
moeder halen om thee te zetten. Nooit liet hij die mensen
zomaar weggaan. Op een dag werd dit te veel voor een oudere
broer van mij. Hij had ook een andere kant van mijn vader
gezien. Hij pakte mijn vader vast en rammelde hem hard door
elkaar. Het was de woede van een kind. Hij riep: 'Hoe kunt u
deze mensen binnenlaten, die zoveel mensen hebben gedood en
die u dat allemaal hebben aangedaan!' Mijn vader kalmeerde hem
en zei: 'Ga je broers en zusters halen.' We kwamen allemaal
bij elkaar en voor de eerste en enige keer die ik mij
herinner, vertelde mijn vader ons over zijn kamptijd. Dat
verhaal is heel belangrijk voor waar ik nu ben. We zaten daar
en hij zei: 'Weet je, toen ik in het kamp was ...' en hij
legde uit hoe ze met z'n allen op het veld werkten. Soms kwam
de boer naar hen toe, een grote stok in de hand. Hij hief die
dan op tegen mijn vader en schreeuwde in het Duits: 'Schiet
op, jij luiwammes', en dan fluisterde hij heel zacht dat er
onder de hooiberg voedsel lag en dat het hem speet en hij liet
de stok zo zacht mogelijk op de rug van mijn vader neerkomen,
maar toch hard genoeg dat het echt leek. En dan liep hij weg.
Soms gooiden de boeren ook iets wat op een steen leek, maar
dan was het een stuk brood of ander voedsel. Mijn vader zei:
'Als deze mensen, deze Duitsers, er niet geweest waren, zou ik
nu niet meer leven.' En hij vatte zijn verhaal samen met:
'Beoordeel een volk nooit op de daden van enkelen.'