Dit gedicht ontving ik als reactie op mijn stuk 'Zondagmorgen' (niet meer op mijn site). Mijn respondent schrijft begeleidend: 'Het laat wat ruimte voor mystieke ervaringen van mensen van nu en van eeuwen voor ons. Aardig is dat het slot van dit gedicht duidelijk weer belandt in wat ik in mijn brief 'mededogen' noemde.'
Aan Jezus
Wie was jij echt?
De zachtmoedige van 'de andere wang'?
of de gedrevene van 'de tempel uit'?
Vond jij jezelf een Messias
of een gewone 'mensenzoon'?
Tussen jou en mij
staan twintig eeuwen,
verdraaide en verzonnen woorden,
persoonsverheerlijking,
strijd om het eigen gelijk.
Ze hebben je tot een god gemaakt
in kerken vol pracht en praal.
Daar hang je, koud en eenzaam.
Zo hoog, dat niemand bij je kan.
Ze maakten je tot zoenoffer
voor de zonden van 'ware gelovigen'.
Zo brengt jouw verhaal geen bevrijding,
maar angst en schuldgevoel.
Jouw naam is tot een vloek gemaakt,
een machtswoord, een wapen.
Zo vult hij oorlogsgraven
en vlijmscherpe boeken.
Al is jouw spoor verwaaid;
toch blijf ik zoeken.
Soms zie ik je, even,
als mensen er zijn voor mensen,
vechten voor gerechtigheid.
Of, nog dichterbij:
een bemoedigend woord,
een hand op mijn schouder,
een glimlach, een kus.
Fragmenten,
flarden,
bijna niets, maar toch
Jacqueline Roelofs-van der Linden,
april 2000, kalender 'kritische gemeente IJmond'