In 'Tien geboden', 'Trouw' 29 mei
1999:
- Van mijn ouders leerde ik niet alles klakkeloos aan te
nemen. Dat gold dus ook voor de opmerking dat God, in hun
ogen, niet bestond. Ik wilde het zeker weten. Ik heb eindeloos
op mijn slaapkamertje gebeden, ging - op eigen
initiatief - naar zondagsschool, maar het was tevergeefs.
Hij was er niet voor mij. Maar ik sta nog altijd open voor een
goede discussie.
- Volgens mij willen mensen die in God geloven zelf niet
meer nadenken.
- Soms moet je blijkbaar een beetje afstand nemen om
elkaar weer terug te kunnen vinden.
- Ik begrijp wel waarom de meeste mensen uiteindelijk voor
dat geijkte huwelijksbootje kiezen, maar het blijft toch
vreemd dat je op papier wilt hebben dat een ander jou de
liefde verklaart. Trouwen is dus eigenlijk wantrouwen.
- Leugens maken je leven er alleen maar ingewikkelder op.
Maar aangezien voor sommige mensen de meest gewone dingen nog
altijd niet acceptabel zijn, hangt het dus ook van je omgeving
af, hoe eerlijk je kunt zijn.
- Ik denk dat je de boel juist kapotmaakt, door alles in
geboden te vangen.
- Maar wie zich vasthoudt aan zo'n regeltje - 'We
hebben afgesproken dat we dat niet zouden doen!' -
verloochent zichzelf.
- Als je het geluk in jezelf vindt, bemerk je dat je met
weinig dingen ook gelukkig kunt zijn. En als je gelukkig bent,
kun je ook delen met anderen. Mijn stelregel - bij gebrek
aan een God om op terug te vallen - is altijd geweest: je
moet doen waar je zin in hebt, zolang je andere mensen niet
lastigvalt.
- Ik heb succes, ik heb het lekker in mijn leven: nu moet
ik ervoor zorgen dat anderen het óók goed
krijgen. Denk niet dat ik iemand ben die zich volledig
opoffert of zo, maar ik zal wel altijd proberen een ander te
helpen. Dat heb ik van thuis meegekregen. Ik heb een groot
geweten.