Even leek het alsof we een les wilden leren uit de coronacrisis. Er werd gezegd dat de natuur ons een halt had toegeroepen en dat we beter naar de stem van moeder aarde konden luisteren. Dat onze klimaatdoelen niet toereikend waren. Dat de intensieve veeteelt niet deugde en dat vlees eten niet meer kon. Dat we met te velen waren op deze planeet. Dat we te veel gingen voor het geld en dat de economie onze God geworden was. Dat onze economische structuren, ook in het klein, kaartenhuizen waren die zelfs geen kwartaal wegvallende inkomsten konden opvangen. Dat alles draaide om het hebben en dat we onszelf, ons zijn, waren vergeten.
Het was de angst die ons terug wierp op onszelf en we zouden gaan leren er samen het beste van te maken. Het zou van ik naar wij moeten, verantwoordelijk voor elkaar. Even leek de wereld een stuk overzichtelijker. Maar tegelijk verdwenen de in Zuid-Europa vastgezette vluchtelingen schielijk uit het nieuws. Dat had te denken kunnen geven.
Toen de ergste luchtvervuiling was verwaaid, de sterren zichtbaar en de natuur hoorbaar was geworden, besloten we terug te willen naar ons oude leven. Want dit zou uit kunnen draaien op een heel ander soort wereld, een wereld waarin andere waarden dan geld sturende kracht zouden verwerven. Het economisch systeem zou plaats kunnen maken voor een maatschappij van samen delen, van bijdragen naar vermogen en ontvangen naar behoefte. Misschien zou dat systeem er zelfs op uit zijn mensen wereldwijd gelijke kansen te bieden. Maar was dat wel wat we wilden?
Het ontkennende antwoord kreeg steeds vaster vorm. Nee, dat wilden we allemaal niet. Ja, we wilden terug naar het vertrouwde, de macht van het geld, naar vlees op ons bord, naar vliegtuigen in de lucht, naar onze vakanties en files. En naar de waan van de dag, met z'n onzekerheden en angsten, z'n gejaag en gejacht. Met geld als God.
- - -