Vandaag was ik weer bij mijn vader. Ik was bezig met de vraag of zijn schemeren, het er zijn en toch ook door zijn slaperigheid er niet zijn, voortkomt uit zijn medicatie of uit zijn gestadige achteruitgang. Wat blijft er over van hem, nu hij steeds meer alles heeft losgelaten? Daar vlakbij hem besefte ik sterk hoe betrekkelijk het leven is, als een opkomende zon die na een vastgestelde tijd aan de andere zijde op vergelijkbare wijze zal ondergaan.
In de middag was hij een paar maal even helder. Eén van zijn uitspraken heb ik meteen opgeschreven, omdat die er het meest duidelijk en krachtig uit kwam: "Het kan nooit lang meer duren voordat de Here mij thuis roept", zei hij. "Ik denk wel eens: Maar rustig afwachten. Als de Here het tijd vindt, zal hij roepen: 'Arris, kom thuis!'"
Wat gun ik hem dat!
- - -