De man fietst achterom, buiten de bebouwing om, op weg
terug naar huis. Zoals al dagenlang gaat er van alles door hem
heen. Soms lijkt het te veel om thuis te kunnen brengen. Waar
is hij niet allemaal mee bezig? Z'n gezondheid, die voor zijn
gevoel na zo'n eerste attaqueje ineens veel kwetsbaarder
lijkt. Het werk, waar hij nu even uit is gestapt en waarin hij
eigenlijk allang het gevoel had te worden overgedoseerd met
menselijk leed, waarin hij zich toch maar staande moest zien
te houden. Sommige van 'zijn mensen' flitsen hem in zijn hoofd
voorbij, maar dat kent hij wel. Dat is niet nieuw. Z'n
dochter en haar vriend en hun problemen en onzekerheden van
het moment.
Maar voorop staat toch het besef van kwetsbaarheid, de
kwetsbaarheid van het leven. Wat is het dat hij op de weg de
laatste dagen het gevoel heeft dat alles veel sneller gaat dan
voorheen? Dat op de autoweg meer auto's de maximumsnelheid ver
lijken te overschrijden? Ach, hij weet wel: als hij gewoon zou
werken, zou hij meedoen, ook haast hebben, een enkele keer
misschien ook boven het maximum uitgaan. Hij kent dat wel,
samen met het weten dat dit dus zo níét zou
moeten. Is het dat hij nu even de onzekerheid van zijn
eigen leven projecteert in de wereld waarin alles gewoon nog
even vastligt als voorheen?
Hij zet z'n zonnebril op. De wolken geven steeds meer hemel
prijs. Eigenlijk maar op een steenworp afstand van de
autobaan, hij hoort het monotone gebrom daarvandaan uitkomen
boven de geluiden die de wind in het groen oproept, ziet hij
ze staan: de ooievaars. Het zijn er een stuk of tien. Statig
staan ze in het drassige land. De zon verwarmt ze en zet ze in
een helder licht. Ontroering grijpt hem aan: 'O God', mompelt
hij. Meer woorden vindt hij niet, heeft hij ook niet nodig.
Hij stopt, stapt af, voelt de tranen komen. Maakt zo'n
doorbloedingsstoornisje je meer emotioneel of juist minder?,
vraagt hij zich af. Steeds meer gevoel welt op. Even lijkt er
een eenheid te zijn tussen hemzelf en alles rondom. Even lijkt
God zelf hem aan te raken. Hij ziet de vogels opstijgen op de
wind en in een paar welgekozen cirkels hoogte winnen. Twee
gaan er pas later, maar kiezen dezelfde weg.
De man gaat door, vindt even verderop een bankje. De vogels
gaan al hoog, maar lijken terug te willen keren. Hij legt z'n
zonnebril naast zich, veegt z'n tranen af en voelt er nog meer
komen. Terwijl de vogels sierlijk landen, volkomen één
met de natuur spelen ze met de wind, wordt hij zich
ervan bewust dat hij dit moment meemaakt omdat hij uitgevallen
is en tegelijk ziet hij z'n dochter en haar vriend hier en ook z'n
zoon en schoondochter aan de andere kant van onze aarde voor
z'n geestesoog. Het oude gaat voorbij; het nieuwe
komt, in een schijnbaar onafgebroken cyclus. Hij gunt
z'n kinderen gevoelens als die hij op dit moment zelf ervaart
en tegelijk zou hij ze hun willen besparen. Het leven is zo
vol van tegenstrijdigheden. Wie weet heeft hijzelf het
langste traject gehad, maar welke weg hebben zij nog te
gaan?
De man ziet de plussen en de minnen van z'n eigen leven voor
zich. Even brengt hij zijn tranen in verband met de tranen die
hij 'zijn mensen' zo dikwijls heeft proberen te ontlokken.
Tranen zuiveren de ziel, nietwaar? Hij weet hoe de tranen van
anderen zijn eigen gevoelens opriepen, hoe het hem heel dicht
bij die ander bracht. Hij weet hoe tranen grenzen wegnamen en
hoe ze alles van die ander acceptabel maakten. En dan voelt
hij iets van de goddelijke grootheid die in zijn beleven ver
boven alles van hemzelf uitstijgt. Hij ziet z'n eigen fouten,
z'n tekorten, z'n strijd, z'n verliezen; hij kent z'n minnen
wel. Maar als híj de ander in zijn of haar tranen kan
accepteren met plussen én minnen, hoeveel meer
zal dan de macht die hij God noemt dat doen? Een gevoel van
vrede daalt in hem neer, van rust, een weten dat alles goed is
en goed komt, ook en zelfs als 't fout gaat. Het is een niet
te beschrijven gevoel van veiligheid.
Statig staan ze in het drassige land, de ooievaars. De lucht
betrekt, maar nóg schijnt de zon. Goed dat ik achterom
gefietst ben, denkt de man als hij nog eenmaal omkijkt.
P. Assant
-