'Duivelse monsters zijn het', zei de vrouw bij het passeren
van de zoveelste horde motorrijders die ons ons gesprek
dreigden onmogelijk te maken. Het liefst was ik van die plek
weggevlucht. Ik ben nu eenmaal niet graag in de buurt als
zulke hordes passeren. Alleen al het lawaai roept mijn
vluchtinstinct wakker, laat staan dat ik het als bedreigend
ervaar toeschouwer te zijn, zeker bij een bocht als waar de
vrouw en ik ons gesprek hadden. Mijn angst heeft wellicht te
maken met mijn herinnering aan het dodelijk zien verongelukken
van zo'n motorrijder. Dat moet ruim meer dan veertig jaar
geleden zijn, maar de beelden staan me nog helder voor ogen.
Hij was het eerste dodelijke verkeersoffer dat ik
zag.
Alhoewel ik de typering van de vrouw kan begrijpen, ga ik
daarin niet mee. Achteraf vraag ik me ook af of ze met die
duivelse monsters nu de machines bedoelde of de berijders
ervan. In beide gevallen schiet de typering voor mij z'n doel
voorbij. Ik geloof helemaal niet dat iets alleen maar kwaad is
of alleen maar goed. Zulke dingen bestaan niet en zulke mensen
evenmin.
Ik rijd in het spitsuur over een drukke autobaan. Soms rijd ik
links, soms rechts. Als je zo'n toch wat gematigde
weggebruiker bent, moet je geregeld opnieuw even naar de
linkerbaan. Daar is echter weinig ruimte en je bent er
afhankelijk van enerzijds je durf om ruimte voor jezelf te
nemen, anderzijds van het geduld of het ongeduld van de meer
vaste gebruikers van die strook. De een lijkt met graagte
ruimte voor invoegen te bieden, terwijl de ander door extra
gas bij te geven eropuit lijkt je dat invoegen juist te
beletten. De een lijkt te zeggen dat ik er ook mag zijn en dat
we het sámen zullen moeten en kunnen maken, de ander
lijkt beheerst door de angst te zullen verliezen en heeft van
daaruit geen ruimte voor mij. De schijnbare ontspanning van de
ruimtebieder staat in vaak schril contrast met de verkrampende
spanning van de ruimte-eiser. De groep eisers is groter, maar
met een beetje geduld tref ik steeds na enkele angsthazen weer
een rijder uit de meer ontspannen groep. Die zijn overigens al
op afstand herkenbaar en niet alleen doordat ze zelf meer
afstand houden. Soms denk ik dat het ruimte bieden een
sport voor ze is, waar ze misschien zelfs een halfuur vroeger
voor opstaan. Op de achterkant van steeds meer auto's zie ik
tegenwoordig zo'n afbeelding van een visje, het IChThUS-teken.
Het is een oud teken van herkenning voor navolgers van Jezus
Christus. Ik weet inmiddels dat er geen verband is tussen dit
teken achterop en de meer intrinsieke kenmerken die ik in mijn
autospiegel aan de voorkant van de auto's van ruimtebieders
herken. Gek, die voorkant zegt mij meer dan dat visje.
Het doet me goed in m'n spiegel de ruimtebieder te herkennen
en vervolgens te ervaren dat mijn waarneming juist was.
Die motorrijders beoefenen een gevaarlijke hobby. Misschien
spelen hormonen hen daarbij parten. Voor mij zijn ze lastig en
ik ben liever niet bij hen in de buurt. Maar toen ik, op
straat liggend, hard een beetje hulp nodig had, trof ik echte
ruimtebieders onder hen, mannen met een hart. Wat de
ruimtebieders-automobilisten betreft: zij kunnen zijn die ze
zijn bij de gratie van de angsthazen, bang als die zijn om te
laat te komen. De rustzoeker en de rustverstoorder, de
ruimtebieder en de ruimte-eiser: ze bestaan bij de gratie van
elkaar.
-