Ik was bij mijn vader en liep er tijdens zijn slaapje even uit. Hij vindt het gezellig als ik ook een middagslaapje doe, op zijn bed, want hij zit zelf in z'n stoel te slapen, maar 's zomers trekt me dat minder dan 's winters. Ik dacht na over die raketten van Noord-Korea en over Trump. Die Kim Jong-un speelt een gevaarlijk spel met Trump, zo bedacht ik. Want Trump is kennelijk nog niet tot volwassenheid gekomen. Is dit anders, zo vroeg ik me af, dan twee puberjongens die om wat voor motieven dan ook bezig zijn elkaar uit te dagen?
Ik dacht over het water. Het water in Houston en de moessons in zuidelijk Azië. Nog altijd hoop ik dat de mens minder invloed heeft op klimaatontwikkelingen dan velen denken, maar ik merk dat in toenemende mate de twijfel bij mij toeslaat.
Wat is er belangrijk, dacht ik? Een veilige wereld? Schone lucht? Een zorgvuldiger omgaan met alles wat onszelf en ons milieu schaden kan? Zijn er dus te veel mensen, of willen al die mensen alleen maar te veel?
Toen stond ik stil, tegen een boom, om naar de mensen te kijken. Ik zag dat ik daar de enige was die stil stond. De anderen bewogen, lopend, op de fiets, in de auto, sommigen gehaast. Een gillende ambulance passeerde. Die zie je ook steeds vaker. Het gegil leek me in het hele beeld te passen, alsof het zonder dat incompleet zou zijn geweest. Het deed niets, dat gegil. Het veranderde niets aan het plaatje dat ik zag. Toen zag ik iets dat me beangstigde: de smartphones. Bijna iedereen leek bezig een smartphone te bedienen of een gesprek te voeren. De enkeling die het apparaat niet vast had, had oortjes in. Bijna niemand zag mij of wie dan ook. Ik hoorde mezelf mompelen: 'De smartphone is God.' Want daar leek het op. Ik schrok van die gedachte.
Wat als de hele wereld in brand zou staan, dacht ik? De mensen zijn met andere dingen bezig. God leidt ze af, zodat ze niet eens bemerken wat er allemaal gaande is. Ze hebben genoeg aan hun God en de hele wereld kan ze verder gestolen worden. Is het dat, dacht ik? Ik huiverde.
- -