Ik zal nog geen twaalf geweest zijn toen ik op een dag met de buurman mee mocht. Hij had een groothandel in textiel en daarvoor ook een loods achter het huis. En een auto, een Opel. De keren dat ik eerder in een auto gezeten had, waren nog op de vingers van één hand te tellen. Hoe het kwam dat ik mee mocht, staat me niet meer bij.
Ik vond het spannend. 's Morgens reden we langs de benzinepomp en werd er voor een tientje getankt. Caltex, aan De Klomp. Buurman ging bij winkels naar binnen en ik bleef in de auto zitten. Tussen de middag bekeken we paleis 'Het Loo' van de buitenkant, maar al snel moest het weer door. 's Avonds kregen we op de provinciale weg in de Betuwe een ongeluk. Een oude man stak op zijn fiets over en werd frontaal geraakt. Ik kan nog het gieren van de banden horen. Ik zie nog de fiets als een donker gevaarte op de voorruit komen en die verbrijzelen. Ik plaste op dat moment in mijn broek. Misschien had ik te lang uitgesteld. En we waren op weg naar huis. De auto stond met de rechterkant tegen een haag en ik kon de deur niet open krijgen. Aan de bestuurderskant ben ik eruit gekomen. De man lag bloedend op de weg en herhaalde alsmaar 'Dit wordt m'n dood!' Hij is door een behulpzame andere automobilist ingeladen en waarschijnlijk naar de dokter gebracht. Ik heb nooit meer iets over hem gehoord. In een café waar we dichtbij stonden, probeerde buurman de politie te bellen. De draaischijf was niet goed meer en steeds kwam er iemand anders aan de lijn. De cafébaas moest zelf draaien, omdat hij een manier had gevonden om toch nog goed uit te komen. We moesten lang op de politie wachten. Er waren meer ongelukken die avond. Toen hij er eenmaal was, vroeg de agent mij hoe hard we gereden hadden. 'Tachtig', zei ik.
Niemand is ooit op het voorval teruggekomen.
- -