Het was een tropische zomermiddag. In het proviciestadje kruisten zich de wegen van een broeierige man die te veel gedronken had en een politeagente in functie. Zij werd aangerand, ten overstaan van een collega en meerdere passanten.
De impact van het gebeuren was groot op het politiebureau. De agente was naar huis gestuurd en zou behoorlijk van slag geweest zijn. Of wij geen raad wisten met deze zonderling. Dat was de vraag. En onderliggend werd heel duidelijk dat iedereen vond dat de man moest worden opgenomen. De druk was voelbaar. Dat had de politie wel vaker: de behoefte moeilijke zaken over te hevelen naar de psychiatrie.
De drank was nog niet uitgewerkt toen ik de man in de cel sprak. Hij was een prater, een fantast, zoveel was me wel duidelijk. Hij had een behoorlijke eigendunk. Zou zelf ook bij de politie gewerkt hebben en ontkende de hele aanranding. Ik vond dat hij meer in het juridische circuit thuishoorde dan in de psychiatrie. Alleen in acute levensbedreigende situaties hoorden in mijn visie alcoholproblemen thuis in de psychiatie. Ik vond dat ze hem gewoon zo lang dat volgens de regels kon in de cel moesten houden en dat hij zich maar voor de rechter moest verantwoorden dan. Maar dat kwam niet overeen met de visie van politie en burgemeester. Met velerlei argumenten probeerde men mij van mijn ongelijk te overtuigen.
Ik vroeg de dienstdoende psychiater om te komen voor een beoordeling. En ja, toen zaten we met tweeën in de klem en was er toch een psychiatrische escape. We zouden het kunnen zien als pseudologi(c)a fantastica, dat is het zelf geloven in met fantasie opgevulde gaten in het geheugen. Dat kan gebeuren in o.a. het Korsakowsyndroom, zeg een soort alcoholdementie. De burgemeester ging met graagte in deze redenering mee. En ik betwijfel nog altijd of we deze middag iemand anders dan de politie een dienst bewezen hebben.
-