Achttien was ze toen ik haar leerde kennen. Haar ouders waren terecht erg bezorgd. Ze was impulsief en krachtdadig. Te! Ze hoorde stemmen die ze te makkelijk volgde. Ging tussen de rails op het spoor liggen en was oprecht verbaasd dat je, als je heel plat lag, zomaar de trein over je heen kon zien rijden. Vrolijk was ze, vol levenslust. Maar soms zakte dat allemaal ineens weg. Dan wilde ze niet meer eten. Dan wilde ze dood.
Ik heb haar eens gezien met een vriendje samen, bij wie ze rap was ingetrokken. Ik voelde bedenkingen. Twee weken later meldde ze vrolijk dat 'het' voorbij was. Het vriendje was in het ziekenhuis geweest, want zij had hem een fles op het hoofd kapot geslagen. 'Ik wilde niet', verklaarde ze zich.
Op een dag zou ik om 11 uur op mijn werk zijn. Haar vader wachtte onaangekondigd op me in de wachtkamer. De secretaresse had hem gezegd dat dat niet kon, zonder afspraak. Ik dacht daar principieel anders over. Dat wisten ze op de administratie en toch probeerden ze af te houden. Dat was een interne strijd, die ik nooit echt heb gewonnen. Hulpverleners werden geacht beter voor zichzelf te zorgen door zich meer dan ik wilde af te schermen. Op die dag kon ik haar voor het eerst voor onderzoek en observatie opgenomen krijgen.
Tot ik met pensioen ging, heb ik met haar opgetrokken. Een bijzonder mens, om wie ik nog altijd glimlachen moet als ik aan haar denk. Ze leefde voluit. Ik hoop dat dat nog zo is.
-