Door sommige Noorse natuurgebieden lopen particuliere
tolwegen, meestal onverhard. Zo'n route
volgend doorkruisen we een woeste hoogvlakte, een traject
van
zo'n veertig kilometer waarop we slechts één
andere automobilist treffen, die ons tegemoet komt. Hier ben je
echt helemaal alleen.
Het gsm-signaal valt grote stukken van het traject weg. Er
zijn geen nederzettingen. Af en toe zie ik een eenzame
hut.
Hier, boven de boomgrens, bestaat het landschap uit steen,
mos, zand en meren van smeltende sneeuw. Scherp tekenen
zich
hier de wisselende luchten.
Dan, plotseling, is God bij me, het eeuwige innerlijke Weten.
Misschien is zo'n tocht niet zonder risico en misschien is het
juist dat besef dat het Alomtegenwoordige naderbij brengt. In
flitsen zie ik medemensen die ik de laatste tijd ontmoette
voor me. Ik zie de jongeman in Oslo die me beduvelde met het
wisselgeld. Zijn we nu quitte en stond ik met andere woorden
vanuit een vroeger leven bij hem in het krijt of heb ik nu een
debet opgebouwd voor later in dit of in een volgend leven? Of
werkt 't misschien niet zo en is het 'wat je zaait zul je
oogsten' gewoon helemaal niet waar?
En dan de meer intieme relaties: Het kan toch niet zo zijn dat mensen toevallig
samenkomen om elkaar een leven lang steeds opnieuw nabij te
zijn? Mensen leren van en aan elkaar en intieme banden zijn
noodzaak voor die levenslessen. Ik kan toch niet voor niets
deze ouders of deze kinderen gekregen hebben? Allen kwamen we
uit het Licht en we kwamen niet toevallig bij elkaar.
Ik kan dat niet geloven, alhoewel ik geen definitieve
antwoorden, maar alleen vermoedens heb. En wellicht is het
niet eens belangrijk. Is het mysterie van het
landschap waarin ik me bevind me niet al veel te groot? Hoe
kwam dit alles hier en wat zijn doel en samenhang?
Op zo'n rondreis tref je andere reizigers, ieder op eigen
wijze op weg en op zoek. Ook daarin kan ik niet geloven in het
zogenaamde toeval dat al deze mensen elkaar doet ontmoeten en
voor een moment of langer samenbrengt. Ik kan het diepe
mysterie van 'het grote contactenspel van Al' immers soms in
me voelen vibreren. Er moet volgens mij een samenhang zijn in
een groot goddelijk Plan.
Een paar dagen later ben ik aan een van blauw-groen water
kolkende beek. Eeuwenoude stenen in de stroom illustreren hoe
elk moment uniek is: het beeld is geen moment gelijk aan dat
van welk ander moment dan ook. Het is de zich eeuwig vernieuwende
vingerafdruk van het Al. Die afdrukken zie ik ook aan de
hemel, waar de zon hier in deze tijd van het jaar weigerachtig
blijft om onder te gaan. Immer verschuivende wolken die
aansluiting of juist verwijdering zoeken, doen vermoeden dat
alles slechts één ogenblik bestaat en meteen
daarop in Anders overgaat.
Het water in de beek blijft eeuwig in beweging. Schitterend in
het zonlicht botst het op en spoelt het over steen, altijd op
weg naar een diepste punt om rust te vinden. Het besef dat
het, daar aangekomen, terugkeert naar omhoog om als regen,
sneeuw of bronwater opnieuw de afdaling te beginnen, brengt
het huiveringwekkend dichtbij alle leven, het menselijke
incluis. Immers, ook de mens daalt neer van boven, stroomt een
leven lang, botsend op en spoelend over weerstanden en hobbels
op de weg. En na een voltooid leven stijgt de ziel weer op,
één met het Al, om opnieuw neer te dalen,
tijdelijk in een nieuw lichaam te wonen totdat ook dat geen
veilig thuis meer bieden kan. Het is hetzelfde opgaan, blinken
en verzinken van de hele natuur in al z'n facetten.
Ook mensen
zijn elkaar soms steen in de stroming. Maar juist op deze
weerstandspunten schittert het water in het Licht. Juist op de
hobbels van de levensstroom vindt de mens de meest uitgelezen
kansen om te blinken voor Gods en 's medemensens
aangezicht. Ook en juist mensen hebben meestal geen kalme
reis, maar elke steen op de weg van het leven loutert en geeft
kansen voor groei.
De hemel laat niet af in dit oord waar de dagen schijnbaar
niet meer vervagen. Van blauw tot grauw zie ik de ontelbare
gradaties. En juist als daarboven alles tot rust gekomen
schijnt, maakt de hemel slechts ruimte voor de altijd weer
nieuwe vingerafdrukken van het Al. De beken van beneden keren
terug naar boven.
Ook deze dagen meenden mensen om me heen dat alles na de
menselijke dood voorbij is, dat er dan slechts stilte is, een
eeuwig Niets. Op zich kan dat een mooie gedachte zijn die alle
streven helpt relativeren, maar het zou me verbazen als de
mens een uitzondering zou blijken te zijn in de hele
goddelijke natuur waarin alles bij voortduring stroomt en elke
levenscyclus wordt gevolgd door een volgende. De drukverdeling
in de atmosfeer is zo'n eeuwig proces van zich immer
herhalende en toch ook weer nooit gelijke bewegingen. De
draaiing van onze planeet doet dag en nacht en zomer en winter
niet ophouden. De bomen worden kaal, lijken gestorven, maar
een opmerkzaam oog ziet hoe in die dood al de kiem van een
nieuw leven is gelegd.
Gert Hardeman
Pagina laatst bijgewerkt 10 juli 2001.