Preek, ingezonden voor de wedstrijd lekenpreken van de Commissie Nieuw Kerkelijk Centrum (CNKC) van de gereformeerde kerk van Rotterdam-Centrum, verplicht thema: Lucas 18 vs. 9-14
Een verhaal van Jezus, vertaald anno 2001 en bestemd voor wie
overtuigd zijn van eigen geloofs-gelijk en andersgelovigen als
minder zien.
Twee mannen gaan naar de kerk, de één om gezien,
de ander om juist niet gezien te worden. De één
is dominee, die ander parkeerwachter. Ze gaan naar de kerk om
te bidden. Dat kan in ons eigen landje in de meeste kerken
allang niet meer: alleen in de zondagse kerkdienst ben je in
veel kerken nog welkom, maar als je zomaar even stilte zoekt,
je terug wilt trekken en tot jezelf wilt komen, vind je een
gesloten deur. Maar hier is dat gelukkig anders, hier staat de
kerk open, hier kun je nog terecht. En waar dat zo is, zijn er
ook mensen die op weg gaan, naar die kerk, om te bidden. Het
is maar een gewoonte natuurlijk, om de kerk daarvoor binnen te
gaan. Want bidden kun je overal; God is in elk geval niet
alleen binnen kerkmuren te vinden. Sommigen bidden
gemakkelijker in de rust van de natuur of luisterend naar
muziek of zomaar onderweg op de fiets of in de file.
Wat is dat bidden precies? Is het niet vooral het geven van
jezelf, het uitstorten van je hart, het in vertrouwen
nemen? Veel mensen denken daarbij vooral aan God, Wie
of Wat dan ook, en natuurlijk is het goed tot God te bidden,
je naar het goddelijke uit te spreken, leeg te maken en open
te stellen. Maar dat is maar één vorm van
bidden. Bidden is ook een jezelf geven aan je medemens, iemand
in vertrouwen nemen over je diepste wezen, hoe moeilijk soms
ook: helemaal eerlijk worden. Elk medemens is medeschepsel in
Gods rijk en zo deel van het goddelijke. Nog een derde manier
van bidden is er: het naar binnen kijken in jezelf, het onder
ogen zien en erkennen van je eigen diepste motieven. Je ziet
ze wel eens, mensen die dat kunnen. Soms lijken ze in zichzelf
te praten en altijd keren ze, na de ontmoeting met het eigen
zelf, gelouterd tussen hun medemensen terug. Voor al dit
bidden zijn geen vaste lijnen nodig en bestaat er geen
ingesprektoon. De kerk mag dan gewoonteplek zijn, voorwaarde
is zij niet. Je kunt het contact met het goddelijke en met
jezelf aangaan wanneer en waar je maar wilt. Bidden is wat dat
betreft waarschijnlijk de oudste en de diepste voorloper van
onze moderne mobiele telecommunicatie, waarin het, nu het zo
gemakkelijk geworden is allemaal, zovelen niet meer lukt nog
tot gesprek te komen.
De dominee staat daar, rechtop. Hij stáát voor
zichzelf en hij staat ín voor zichzelf. Hij verheft
zich voor God, voor z'n medemensen en voor zichzelf. Hij bidt.
Als je beter kijkt, zie je zijn angst en dat hij vooral
probeert zichzelf gerust te stellen. Hij kan niet gemakkelijk
aan zijn eigen eisen voldoen, laat staan aan die van anderen
of van God. Eigenlijk weet ook hij niet hóé te
geloven, hoe te leven ... Het lijken ook wel vaste
formules, de woorden die hij zegt of denkt. Dat is goed:
formules en rituelen helpen de angst de baas te worden en te
controleren en daar is helemaal niets op tegen. In vaste
formules kun je medestanders vinden, gelijkgestemden, en dat
geeft vertrouwen. Als anderen net zo geloven als je zelf
gelooft, lijkt het alsof het zekerder is dat je het bij het
rechte eind hebt. Luister, dominee voelt zich gefrustreerd.
Hij is teleurgesteld in de gewone mensen. Hij heeft het voor
zichzelf ook nodig om met kop en schouders boven de massa uit
te steken. Daarom moet hij het heel goed doen, hij wil z'n
geloof echt praktiseren! O nee, hebzucht en oneerlijkheid zijn
hem vreemd en hij zal de laatste zijn om vreemd te gaan. Hij
weet van zichzelf dat hij zich aan de regels houdt. Hij kijkt
naar de man van de parkeerpolitie. Die man durft niet eens
naar voren te komen, blijft daar maar in een hoekje staan. Die
man weet misschien niet eens wat bidden is. Nee, dan
hij ... hij heeft z'n leven echt onder controle!
Die politieman daar achteraf heeft berouw. Heeft hij mammon
gediend of heeft hij een naaste kwaad gedaan? Dat doet er
eigenlijk niet eens toe. Wat er toe doet, is dat hij weet
heeft van z'n tekorten en z'n foute keuzes, dat hij de eigen
levenspijn kent die altijd toch ook in relatie staat tot
medemensen. Hij weet dat hij dingen goed te maken heeft. Dat
hij vergeving van de hogere God verlangt en vergeving van het
eigen goddelijke zelf. Hij voelt zich klein en juist in die
kleinheid komt hij heel dicht bij God of andersom: komt God
hem heel nabij. 'O God', zegt hij, het lijkt slechts een
mompelen, 'wees mij, zondaar, genadig!' En dan gebeurt het
wonder. De parkeerwachter wordt bevrijd van schuld! En na zo'n
bevrijding ga je altijd bezig je van schuld te bevrijden naar
wie je schuldig bent. Het hoge woord is eruit. En tranen
misschien, de ziel zuiverende tranen. Hij keert
gelouterd in z'n huis en tot z'n medemensen terug.
Wie het hoog in de bol heeft, zal vallen, ook en vooral voor
zichzelf. Wie berouw heeft en levenspijn en daarin zichzelf
vergeven durft, gaat bezig zich van schuld te bevrijden en
leeft naar het Licht.
P.S. 12 oktober 2001: Deze preek behoorde in de wedstrijd niet tot de tien geselecteerde.
Gert Hardeman
Pagina hier gepubliceerd 28 september 2001.